19.2.11

Om even wat literatuur te strooien

                                                                    1

Een puntige steen raakt haar rug. Dat wordt vast nog een blauwe plek die niet veel mensen, en zeker niet de hare, aan het oog zal ontgaan. Nogmaals wordt ze bekogeld. Even heeft ze de wil zich om te draaien maar loopt dan vlug verder om niet nog meer blauwe plekken te riskeren. De woorden dreunen nog na in haar oren. "False flesh eating witch, you are the most beautiful creature on earth and we love you with whole our hearts." Haar heeft ze niet gehoord. Genoten zou zij hebben bij het zien van de woordelijke afslachting van haar buurvrouw, als ze nog naast elkaar gewoond hadden. Snel zet ze nog een paar stappen. Het lijkt wel alsof ze op een dikke deken loopt wat haar steeds verder laat zakken en waar ze uiteindelijk in zal verdrinken. De paniek slaat toe. In plaats van een sneller kloppend hart razen de gedachten door haar hoofd en moet ze naar adem snakken om niet op het droge te verdrinken. Met haar droge ogen kijkt ze. Jakken, grote harige donkere jakken zijn de enigen die ze ziet op de voor de rest lege velden, een te zacht windje blaast haar bijna omver. Ze grijpt zich wanhopig vast aan een jak. Kleverig van het vet zijn z'n haren of misschien is het haar bloed, het maakt niet zo zeer uit waar 't van is als ze haar maar nooit meer laten gaan. Op dit moment wil ze niet meer weten. Lang geleden was het precies zo, ze kwam thuis van een vervelende schooldag en kon zich in de bank nestelen, haar fort, en niemand haar ooit kon bekogelen met huiswerk of extra leerstof. Maar accepteren dat dat leven nu voorgoed voorbij was, is nog steeds tamelijk onmogelijk. Een lolly, als vanouds. Nu meer dan ooit is de noodzaak het oude leven te vergeten het grootst daar de verleiding terug te keren aan de oppervlakte komt borrelen en bijna bezit van haar neemt. De lome ogen van de jak kijken haar rustig aan. Open en vriendelijk proberen ze haar ervan te overtuigen dat ze hier moet blijven, ondanks alle pijn en liefde die ze nog over zich heen zal krijgen. Dezelfde wind waait nog steeds zacht.  Paarden van de stam aan de andere kant van de heuvels komen wel eens op deze vlakte grazen, misschien wel om met hun vrienden de jakken te spreken. Een raar idee. Quamquam sunt sub aqua, sub aqua maledicere temptant. Heb jij dat wel eens gedaan, mijn vriend Jak? Rood en wit, de stamkleuren, streden om de meeste verf op zijn prachtige kop, welke nu precies op het gezicht van een fanatieke ajax supporter lijkt. Gelukkig is deze vriend dat in z'n geheel niet. Sluit me op in je hart, lijken die grote bruine ogen te zeggen, sluit me alsjeblieft op in je grote comfortabele hart waar ik nooit pijn of liefde zal lijden. Dit dier is het. Tevreden legt zij haar hoofd tegen z'n sterke nek aan en hoopt dat ze hier altijd mag blijven, deze plek is haar nu dierbaarder dan de grijze bergen. Een regendruppel valt op haar wang. "U keurt het toch ook goed, o regengod, dat ik vrienden ben geworden met dit edele dier dat mij voortaan voor altijd zal bijstaan, wil U het een naam geven?" Nog een regendruppen valt. Velen zullen vallen de komende jaren, maar niet wij, de jak en ik blijven tot in de eeuwigheid samen. Op dat moment verloor hij de glans uit z'n ogen. Waar normaal die glans zich bevondt stak nu een rode pijl, met witte veren aan het uiteinde en een beige substantie aan de punt. Het was niet nodig verder te kijken. Xylofoonsoctaven aan kwade zinnen in de taal van de stam schoten als die pijl in het hoofd van de Jak nu in het hare. De lichte voetstappen herkende ze zelfs. Yoska was het geweest die haar vriend vermoordde, van het leven beroofde en nu zou moeten boeten voor wat hij had gedaan. Niets kon haar daarvan weerhouden. Zodoende zou zij hem de pijn aandoen die haar al die jaren was gegeven, desnoods zou ze sterven bij de poging.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten